Deze auto's kwamen vanwege het verlangen naar een vijfde deur: Renault 20 vs. Saab 99 Combi-Coupé
In dit artikel:
Halverwege de jaren zeventig braken Renault en Saab het taboe van de ‘vijfde deur’ in de hogere middenklasse: Renault lanceerde in 1975 de grotere 30 (met een zuinige V6-specialiteit die niet veel aansloeg) en later dat jaar de praktischere 20, terwijl Saab in 1976 een vijfdeursvariant van de 99 Combi‑Coupé uitbracht. Waar vroeger hatchbacks vooral aan de compacte klasse werden toegedicht — vanwege het “fatsoen” dat werk en privé gescheiden moesten blijven — maakten veranderende vrijetijdspatronen en Franse nuchterheid die scheidslijn steeds onhoudbaarder.
Uiterlijk staan de twee auto’s duidelijk apart. De Renault 20 oogt als een vanzelfsprekende opvolger van de iconische 16: ruim, met veel glas en klassieke verchroomde accenten. De Saab 99 Combi‑Coupé heeft een herkenbaar, lang en laag silhouet met een sterk achteroverlopende kont en een opvallend derde zijruitje; wat in eerste instantie eigenaardig leek, groeide uit tot een icoon dat later terugkeert in de 900.
Ruimte en gebruik laten tegengestelde karaktertrekken zien. Ondanks vergelijkbare buitenmaten heeft de Renault dankzij een 18 cm langere wielbasis een veel ruimere instap en achterbank; hij voelt lichter en rianter aan. De Saab is compacter en intiemer: smalle portieropeningen, minder beenruimte achterin, maar een bijzonder lange, vlakke laadvloer — wel laag, en de hoedenplank moet handmatig worden vastgezet bij openen van de klep. Beide modellen bieden op verschillende manieren uitbreidbare bagageruimte: de Saab door neerklappen van de rugleuning, de Renault via de bekende opklapmethode à la Renault 16.
Inrichting en bedieningsfilosofie verschillen: Saab blijft eigenzinnig met veiligheidsgerichte keuzes zoals het contactslot in de middentunnel en een gordelsysteem zonder losse gesp; verder is het interieur zakelijk, matzwart en functioneel. Renault kiest voor een meer voorname sfeer: verchroomde omlijstingen, zachte, brede stoelen en een gevoel van luxe. Technisch gezien heeft de geteste Renault een vroege 1,6‑liter viercilinder die soms wat krap is voor het gewicht van de auto — de 2,0‑liter TS die later beschikbaar kwam was een duidelijke verbetering. De Saab leverde sterke prestaties met 2,0‑liter motorvarianten en kreeg vanaf 1978 ook een turbomodel dat het merk een vernieuwd, sportievere imago gaf.
Rijgedrag: de Saab voelt stevig en geschikt voor lange afstanden; stuur en pedalen zijn licht en de auto rolt beheerst zonder overdreven body‑roll, al ontbreekt stuurbekrachtiging in sommige uitvoeringen. De Renault geeft het gevoel van rijcomfort en weelde: zachte stoelen, soepele versnellingsbak (in het geteste exemplaar vijf versnellingen als later toegevoegde optie) en goede remmen, hoewel hij merkbaar meer rolt in bochten.
Praktisch advies: beide klassiekers zijn bruikbaar als dagelijkse auto, maar de keuze hangt af van behoefte en smaak. Voor gezinnen met kinderen en weinig passagiersruimte is de Saab praktisch door zijn lange laadvloer; voor reizigers die achterin meer comfort en een rianter gevoel willen is de Renault 20 aantrekkelijker. De testers gaven de voorkeur aan de Renault vanwege het verwennende karakter.
Kort historisch kader: van de 99‑serie werden 588.643 stuks gebouwd; de 99 Combi‑Coupé maakte plaats voor de 900. Renault bouwde 607.405 exemplaren van de 20, introduceerde later diesel- en turboversies, en zag de 20 in 1983 opgevolgd worden door de 25. Beide modellen speelden een belangrijke rol in het normaliseren van de vijfde deur in grotere autoklassen.