Deze twee 'mislukte' sportwagens bleken taaie overlevers: Jaguar XJS & Porsche 928
In dit artikel:
Ze werden ontworpen als opvolgers van iconen, maar werden zelf nooit helemaal die mythische vervangers: de Jaguar XJS V12 en de Porsche 928 S4 verschenen midden jaren 70 als nieuwe sportieve zwaargewichten en zouden toch meer dan twintig jaar meegaan. Elk verhaal is een mix van ambitie, politieke en financiële realiteit, technische finesse en uiteindelijk herwaardering.
Jaguar XJS: compromises en comeback
Jaguar begon eind jaren 60 met de opdracht zijn erfgoed te beschermen, maar interne fusies en staatsingrijpen (British Leyland) maakten ruime investeringen onmogelijk. Projecten voor kleine sportwagens werden geschrapt; de oplossing werd een 2+2-coupé gebaseerd op de XJ6, ontworpen onder leiding van Malcolm Sayer en gesteund door Sir William Lyons. De XJ‑S beleefde zijn publieke debuut op de IAA 1975, maar had direct tegenslag: typegoedkeuringseisen in Duitsland, productieruimteproblemen en in het begin slechte bouwkwaliteit door de chaos bij British Leyland.
Na de implosie van British Leyland en de herstart onder John Egan investeerde Jaguar veel in kwaliteit. De XJS kreeg later ook zescilindervarianten en een forse facelift in 1991 (zonder koppelteken), met bredere achterlichten, grotere zijramen en minder uitgesproken ‘flying buttresses’. Karakteristiek is het interieur dat natuurlijke materialen combineert met seventies-details; de V12 levert 280 pk en een fluwelige koppelafgifte, waardoor de coupé zowel ontspannen toert als competitief kan presteren — de XJS won in 1984 het Europees toerwagenkampioenschap en de 24-uurs van Spa.
Porsche 928 S4: technisch durfalschap met gemengde ontvangst
Porsche wilde in de vroege jaren 70 een luxe gran turismo die de 911 op termijn zou vervangen: watergekoelde V8, transaxle voor ideale gewichtsverdeling, gegalvaniseerde carrosserie en een geavanceerde Weissach-achteras. Het ontwikkelbudget was royaal (ruim 200 miljoen mark) en de 928 werd in Genève 1977 gepresenteerd. De auto kreeg lof van de pers — Auto van het Jaar 1978 — maar veel 911-puristen zagen hem niet zitten. De eerste 4,5-liter V8 leek het veelbelovende onderstel deels te beperken, waarop Porsche de motor doorontwikkelde tot sterkere S-varianten en later tot GTS-uitvoeringen.
De S4 (later facelifts in 1987 en 1991) oogt tijdloos en voelt solide aan: strak zwart lederen interieur, ontspannende zithouding, turbineachtige V8 met veel koppel en een grote snelheidscapaciteit op de Autobahn. Technisch is de 928 gericht op comfort en stabiliteit in hoge snelheidsetappes — een duidelijk andere filosofie dan de pure, lichtvoetige 911.
Slotbeeld
Beide modellen falleren in het opdringen als directe vervangers van hun legendarische voorgangers, maar bloeiden uit tot eigenzinnige, technisch interessante GT’s die ondanks moeilijke starts decennialang voortleefden. De Jaguar speelt op verfijning en karakter dankzij zijn V12, de Porsche op degelijkheid, innovatie en hoge snelheidscapaciteit — reden waarom beide in de vroege jaren 90 al bijna klassiekerstatus hadden verworven.