Europa en het verbod op de verbrandingsmotor

In dit artikel:

Het eerder vastbesloten EU-verbod op de verkoop van nieuwe benzine- en dieselauto’s vanaf 2035 staat onder flinke druk. Twee jaar nadat het wetgevingspakket in 2022 werd aangenomen en veel fabrikanten (onder meer Volkswagen en Volvo) zich schijnbaar achter volledige elektrificatie schaarden, blijken markt en industrie minder klaar voor die stap dan verwacht.

Autofabrikanten zien hun positie er slechter uit door de snelle opkomst van goedkope, degelijke elektrische modellen uit China en door Amerikaanse importheffingen die marges aantasten. Volgens accountantskantoor EY is alleen al in Duitsland in één jaar tijd meer dan 50.000 banen in de autosector verdwenen. Die economische pijn zet de industrie aan tot actie: via brancheorganisatie ACEA lobbyen producenten bij de Europese Commissie voor meer flexibiliteit, zoals het toestaan van hybrides na 2035 of het gebruik van synthetische (e-)brandstoffen.

Brussel houdt formeel vast aan 2035 en dringt aan op betaalbare in Europa geproduceerde EV’s, maar heeft de evaluatie van de wet naar voren gehaald—van volgend jaar naar dit jaar—waardoor tegenstanders nieuwe mogelijkheden krijgen. In het Europees Parlement zetten met name de christendemocraten, met kopstuk Manfred Weber, druk om de markt meer te laten bepalen wanneer de verbrandingsmotor definitief verdwijnt. Dat kan leiden tot het opschuiven van de deadline of uitzonderingen voor alternatieve brandstoffen en hybride voertuigen.

Met nog geen tien jaar te gaan is het onzeker of de EU daadwerkelijk 100% klaar is voor elektrisch rijden. De politieke en economische tegenwind vergroot de kans op uitstel of versoepeling van het verbod, waardoor de geplande groene omslag voor de auto’s met verbrandingsmotor wankelt.